Front en sluitseinen: verschil tussen versiesUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Versie van 5 sep 2012 om 18:38
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
FrontseinLantaarn of bord (wit) vóór op de trein, waarmee aangegeven wordt dat de betreffende kant de voorkant is. Vergelijkbaar met de koplamp van een auto.
In vroeger tijden (het stoomtijdperk) reed het materieel overdag zonder verlichting. Men ontstak 'savonds olielantaarns (zie: foto's E08.01.06-01 en E08.01.06-04). Op foto E08.01.06-01 is de NS 3779 te zien met het tweepuntssein. L-seinOp 18 maart '63 werd het L-sein ingevoerd (zie: tekening E08.01.06-06, kolom B). Nu vertoonde het rechter sluitseinlicht, d.m.v. een kleurenwisselaar, wit licht. Het frontsein vertoonde nu, wanneer u voor de loc/trein stond en naar de kop van de loc/trein keek, de vorm van een 'L'.
Omgekeerde L-seinDaar de machinisten massaal klaagden over het feit dat het bovenste witte licht, 'savonds het zicht op de seinen verminderde en ook klaagden over hinderlijk licht dat in de cabine doordrong, werd al na enkele maanden, namelijk op op 20 mei 1963, het omgekeerde L-sein ingevoerd. Het frontsein vertoonde nu de vorm van een 'omgekeerde L' (zie: tekening E08.01.06-07, kolom C). Halverwege de jaren '70 werd het derde frontsein landelijk ingevoerd (nadat het eerst vanaf 1959 alleen op de grensoverschrijdende baanvakken toegepast werd). Nu hoefden de machinisten geen glaasjes meer te verdraaien bij het omkeren van de rijrichting. A-seinOp 18 maart '63 werd het A-sein ingevoerd (zie: tekening E08.01.06-07, kolom D, G en H). De A-seinen (en de voorgangers, L-sein en omgekeerd L-sein) welke al in 1959 zijn ingevoerd, omdat een drie-pits sein in Duitsland toen verplicht werd gesteld door de DB. De locs uit de 2200- en 2400-serie, met name de 2201 tot en met 2225 en de 2441, de 2448 en de 2458, die de grens overgingen (grensoverschrijdend verkeer genaamd), werden als eersten van het A-sein voorzien. Eerst waren de grensoverschrijdende locs uitgerust met een hoog A-sein (zie: tekening E08.01.06-06, kolom G), later werd de middelste lamp verplaatst en veranderde het seinbeeld in een laag A-sein (zie: tekening E08.01.06-06, kolom H). Na 1963 werd het hele materieelpark met het A-sein uitgerust.
SluitseinEen sluitsein bestaat in Nederland normaal uit één of twee rode lichten op gelijke hoogte. Het verledenIn het stoomtijdperk voerde het materieel overdag geen verlichting. 's Avonds ontstak men olielantaarns (zie: foto E08.01.06-04).
Vroeger was het nodig om regelmatig te controleren of een trein nog compleet was. Deze controle werd uitgevoerd door het personeel op stations en in seinhuizen, alsmede blokwachters. De controle gebeurde door middel van het sluitsein. Zolang de laatste wagen sluitseinen heeft, is de trein nog compleet. Als de sluitseinen er niet zijn, heeft de trein dus mogelijk onderweg één of meer wagens verloren en kan een volgende trein dus niet zomaar vertrekken. Het personeel was getraind om naar de achterkant van een passerende trein te kijken, om te controleren of het sluitsein nog aanwezig is. Het hedenTegenwoordig is het minder vaak nodig om te controleren of een trein nog compleet is, de beveiliging detecteert de losse wagens (of rijtuigen) en de seinen gaan onmiddelijk 'op rood'. Verder zijn de meeste treinen tegenwoordig uitgerust met een doorlopende remleiding, die een noodremming veroorzaakt, indien de leiding lek raakt of onderbroken wordt.
Sluitseinen werden, voor de algemene invoering van automatische overwegen in Nederland, ook wel gebruikt om signalen te geven aan de overwegwachters. Bepaalde combinaties van lichten kondigden dan aan dat na die trein een buitengewone trein zou volgen, dat wil zeggen een trein die niet in de dienstregeling stond. Ook de buitengewone trein zelf voerde dan een afwijkend sluitsein.
Sluitseinen hebben tegenwoordig voornamelijk een veiligheidsfunctie. Een reizigerstrein mag niet vertrekken zonder ten minste één brandend sluitsein. Een trein kan dan wel vertrekken, mits er een extra lamp wordt geplaatst. Het is in het belang van de spoorwerkers en ander treinpersoneel, dat zich op en tussen de sporen bevindt, om te kunnen constateren of een trein van ze af, of juist naar ze toe rijdt. Bij rangeerbewegingen kan het echter mogelijk zijn dat de voorkant van een rangeerdeel een sluitsein voert, namelijk bij geduwd rangeren, want dan komt het voor dat de loc achterop rijdt (en de trein achteruit).
GevaarseinBij gevaar, zoals na een aanrijding of ontsporing, moet de machinist het gevaarsein onsteken. Dit gevaarsein bestaat uit minimaal twee rode lampen en één, twee of drie witte lampen. Dit gevaarsein betekent voor andere machinisten hetzelfde als een rood sein: 'stopopdracht'. RangeerseinTijdens het rangeren dient het materieel, aan beide zijden van het railvoertuig, voorzien te zijn van één witte of gele lamp. Op tekening E08.01.06-07 zijn diverse seinbeelden getekend, zoals die in de loop der tijd bij NS in gebruik waren.
Meer informatie
Overgenomen van "https://encyclopedie.beneluxspoor.net/index.php?title=Front_en_sluitseinen&oldid=25213"
Verborgen categorie: |