Locomotief en treinstelverlichting: verschil tussen versiesUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Versie van 15 mrt 2010 om 21:10Onder redactie van: BeneluxSpoor.net
In bewerking door Fred. 15-3. 20:01
Schakeling van de lampen in de locomotief Basisschakeling voor het aansluiten van lampen op een decoder Bestand:Lampen1.png
De verlichting met lampen in zijn simpelste vorm. Hier zie je twee lampen. De ene zit aan de voorkant van de loc, en de andere zit aan de achterkant. Hoe werkt het? Op de blauwe draad van de decoder staat plus 15- tot 18,5 Volt. De gele òf de witte draad liggen, afhankelijk van de rijrichting via een schakeltransistor in de decoder, aan massa. Bij het vooruit rijden brandt dus de ene lamp en bij het achteruitrijden brand de andere lamp. Controleer altijd het voltage van de lampen, vòòrdat je ze op een decoder aansluit. Zitten er standaardlampen in de loc (welke berekend zijn op 12 tot 14 V.), dan heb je de keuze uit drie mogelijkheden:
Maar ... , deze laatste mogelijkheid houdt wel het risico in, dat ze later alsnog defect raken! Wat gebeurt er namelijk wanneer je na verloop van tijd de decoder reset? Dan branden ze weer op volle sterkte. Nu kun je denken, 'dat stel ik dan na een reset wel weer goed in'. Nou, ik heb in mijn kennissenkring al een aantal gevallen meegemaakt, dat men na een jaar of wat, totaal vergeten was dat de lampen gedimd waren. En dan komt men er achter dat het bij nader inzien toch beter was geweest om de lampen meteen te vervangen. Vooral die eerdergenoemde inschakelstroom-piek is funest voor gloeilampen. In koude toestand is de weerstand van de gloeidraad erg laag. Op het moment van inschakelen loopt er een hoge stroomsterkte door de gloeidraad (bij benadering is die hogere stroomsterkte tijdens de eerste milliseconden het twee- tot vijfvoudige van de nominale stroomsterkte!). Pas wanneer de gloeidraad zijn normale werktemperatuur bereikt heeft, zal de gloeilamp de nominale (gespecificeerde) stroom opnemen (bijv. 45 mA). De praktijk Bestand:Lampen2.png
In het schema hierboven is aangegeven hoe we front- en sluitseinen op de decoder aan kunnen sluiten. De lampen worden allen met één zijde op de blauwe draad (de plus) aangesloten. De andere aansluitingen van de lampen worden via de gele- of witte min-draad aan de massa geschakeld. Aan de voorzijde van de loc moet de witte (of gele) lamp voor het frontsein op de witte draad aangesloten zijn, en de rode lamp op de gele draad. Aan de achterzijde van de loc moet de witte (of gele) lamp op de gele draad aangesloten zijn, en de rode lamp op de witte draad. Nu zal de verlichting op de juiste wijze omschakelen bij veranderen van rijrichting. Mocht de verlichting maar heel even gaan branden, of helemaal niet gaan branden, terwijl je zeker weet dat de lampen heel zijn, dan bestaat de kans dat er te veel stroom door de lampen loopt, en de decoder de stroom afknijpt. Oplossing: lampen toepassen die minder stroom nodig hebben dan het maximum dat de decoder mag en/of kan leveren. Bijv. de rode en gele lamp samen trekken 122 mA. De decoder mag max. maar 100 mA leveren. Je moet dan lampen toepassen die per stuk niet meer dan 45 mA opnemen. Mochten dergelijke lampen niet verkrijgbaar zijn, dan kun je dit oplossen door in serie met de lampen een weerstand op te nemen van ongeveer 22Ω/0,5 Watt. (waarde proefondervindelijk vaststellen). Hierdoor wordt de inschakelpiekstroom begrenst en heb je een grotere kans dat het licht brandt. Basisschakeling voor aansluiten van Led's op de decoder Bestand:Leds1.png
De verlichting met Led's in zijn simpelste vorm. Hier zie je twee Led's. De ene zit aan de voorkant van de loc, en de andere zit aan de achterkant. Hoe werkt het? Op de blauwe draad van de decoder staat plus 16- tot 18 Volt. In de blauwe draad zit weerstand R1. Deze dient om de stroom door de afzonderlijke Led's te begrenzen tot een veilige waarde (lees: maximaal toelaatbare stroom door de Led). Het berekenen van de waarde van R1 doen we volgens de bekende formule in E08.04 - Straatverlichting (daar even naar beneden scrollen). De gele òf de witte draad ligt, afhankelijk van de rijrichting, via de schakeltransistor in de decoder aan massa. Bij het vooruit rijden brand de ene Led en bij het achteruitrijden brand de andere Led. Dus bij het vooruitrijden loopt de stroom voor de linker Led door weerstand R1, en bij het achteruit rijden loopt de stroom voor de rechter Led door weerstand R1. Maar nooit door twee Led's tegelijkertijd. Dat is de reden waarom hier één weerstand gebruikt is. De praktijk Bestand:Leds2.png
In het schema hiernaast is aangegeven hoe we front- en sluitseinen op de decoder aan kunnen sluiten. De weerstanden worden allen op de blauwe draad (de plus) aangesloten. De Anodes van de Led's worden met de weerstanden verbonden. De Kathodes van de Led's worden via de gele of witte draad aan de massa geschakeld. Voor informatie over Anode en Kathode van een Led, zie: E08.04 - Straatverlichting (daar even naar beneden scrollen). Aan de voorzijde van de loc moeten de beide frontseinen op de witte draad aangesloten zijn, en de beide rode sluitseinen op de gele draad. Aan de achterzijde van de loc moeten de beide frontseinen op de gele draad aangesloten zijn, en de beide rode sluitseinen op de witte draad. Nu zal de verlichting op de juiste wijze omschakelen bij veranderen van rijrichting. De weerstanden van de sluitseinen hebben een grotere waarde dan de weerstanden van de frontseinen, omdat de sluitseinen geen vér-stralers hoeven te zijn. Bestand:Leds3.png
De volgorde van een Led en bijbehorende weerstand maakt niets uit. We kunnen het dus ook zo aansluiten (zie afbeelding E08.06-05). Ligt er maar net aan wat het beste uitkomt. |