RailgeometrieUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Versie door Martin Hilvers (overleg | bijdragen) op 7 feb 2019 om 18:33
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Bron: Nederlandse Wikipedia - Bewerkt door Hans van de Burgt
Onder railgeometrie wordt verstaan de aard en vorm van het railmateriaal wat door fabrikanten in verschillende schalen wordt aangeboden. Het railmateriaal heeft dan zodanige lengtes en boogstralen dat er een geheel sluitende modelbaan uitgelegd kan worden. De verschillende fabrikanten hanteren daarbij echter hun eigen programma: boogstralen van de ene fabrikant hoeven dus niet overeen te komen met de boogstralen van een andere, ook al is dat in dezelfde schaal en passen de rails op zich wel aan elkaar. Met flexrails zijn echter wel alle mogelijke stralen te maken en is alles op elkaar aan te sluiten. WisselstratenBij grote stationsemplacementen, waar veel spoorlijnen samenkomen uit verschillende richtingen, zijn er vaak wisselstraten (zie afbeelding 01). Dit is een spoor dat de andere sporen diagonaal kruist met een reeks van Engelse wissels. Met een wisselstraat per richting kunnen de treinen in noodgevallen van elk spoor naar alle andere sporen gestuurd worden. Zo kan bijvoorbeeld bij verstoringen elk perronspoor voor iedere bestemming gebruikt worden.
Op hoofdsporen worden de wissels meestal centraal bediend, maar op industriesporen moeten de wissels handmatig worden omgelegd d.m.v. een zogenaamde wisselsteller (zie afbeelding 02), meestal door de machinist. WisselhoekDe hoekverhouding van een wissel bepaalt de snelheid waarmee het in de afbuigende stand bereden mag worden. In de rechtdoorgaande stand is de snelheid over het algemeen begrensd tot de plaatselijke snelheid. Veel voorkomende wisselverhoudingen in Nederland zijn 1:9, 1:12 en 1:15. Dit is de tangens van de wisselhoek. Voor hogere snelheden worden wissels met een nog kleinere hoek toegepast: 1:34,7 en 1:39. Van deze laatste liggen er momenteel drie in Nederland, allen zijn onderdeel van de Utrechtboog. Het 1:9-wissel is een wissel met scherpe boog (195 m). Dit wissel mag met maximaal 40 km/u bereden worden. 1:9-wissels komen veel voor op stationsemplacementen. Het 1:34,7-wissel heeft een minder scherpe boog voor het afbuigende spoor. De maximale snelheid op zo een wissel in afbuigende richting bedraagt 140 km/u. Er zijn ook hogesnelheidswissels met op het afbuigende spoor een maximum snelheid tot 220 km/u. Wissels met een hoek van 1:34,7 en kleiner hebben een bewegend puntstuk waardoor het overrijden gebeurt zonder onderbrekingen in het spoor. Het beweegbare puntstuk heeft het nadeel dat er bij openrijden grote schade ontstaat. Dat houdt in dat het puntstuk met de punt mee wordt bereden, terwijl het wissel in de verkeerde stand staat. Ook bij andere wissels is openrijden niet toegestaan, maar de schade valt dan meestal wel mee. Op de modelspoorbaan is het daarentegen geen enkel probleem om een wissel open te rijden, tenzij u wissels heeft met gepolariseerde puntstukken, want dan ontstaat bij het openrijden gegarandeerd kortsluiting. Berekening wisselverhoudingVoor een wisselverhouding geldt: wisselhoek = TAN-1 (1:X). Bij een 1:9 wissel dus: TAN-1 (1/9) = TAN-1 0,11 = 6.3° en voor een wisselhoek geldt: wisselverhouding = 1/TAN wisselhoek. Bij een 15° wissel dus: 1/TAN 15 = 1/0,27 = 1:3,7. Dit geeft overigens meteen aan dat zelfs Peco 7,5° wissels met hun verhouding van 1:7,6 (afgerond) nog te scherp afbuigen voor een Nederlands emplacement.(berekening en aanvulling tekst van Eric B. Gebruiker van het BNLS-forum) SpoorafstandenVoor het landelijke spoorwegnet geldt bij meersporigheden (lees: 'situaties met meerdere sporen parallel') een uit veiligheids-oogpunt wenselijke spoorafstand van 400 cm hart-op-hart. Op stations, en bij perrons, houdt men echter 450 cm aan. In H0 (1:87) komt dat uit op 46 mm. RailgeometrieWisselhoek en spoorafstanden bepalen in hoge mate de aard en vorm van de railfiguren. Om bijvoorbeeld van spoor te wisselen, heeft men te maken met de lengte van de wissels en de gekozen wisselhoek. Beide bepalen daarmee ook de feitelijk te realiseren spoorafstand. Spoorwegmodelbouw is altijd een compromis en bij gebruik van standaard railmaterieel van bijvoorbeeld Fleischmann, Märklin, Roco of een railspecialist als Tillig, blijkt dat dit behoorlijke consequenties heeft voor de layout van de modelspoorbaan. Eén ding is daarbij meteen duidelijk, de standaard hart-op-hart maat van 46 mm wordt met het -meeste- standaard railprogramma niet gerealiseerd. De standaard spoorafstanden van de 'bekende' H0 merken:
Om duidelijk te maken wat de consequenties zijn, geven we een railfiguur dat uitgewerkt is met verschillend railmateriaal. Vooral de gebruikte wisselhoek bepaalt de lengte van de railfiguren. Märklin K-rails
Tillig-Elite
Bij vergelijken van beide figuren blijkt dat de breedte van beide railfiguren ongeveer gelijk is. Ook de hart-op-hart spoorafstand is bij beide systemen ongeveer hetzelfde (57 respectievelijk 59 mm), maar de grotere wisselhoek bij Märklin levert duidelijk meer raillengte op om een trein 'weg te zetten'. Fleischmann
Het railfiguur is ongeveer 100 mm langer dan in figuur 3. Duidelijk is te zien dat het Fleischmann-wissel weliswaar een behoorlijke lengte heeft, maar dat de wisselhoek tamelijk groot is. Roco-line
Het railprogramma van Roco bevat wissels met een wisselhoek van 10° en 15°. De 15°-wissels van Roco zijn 230 mm lang. De railfiguur is ongeveer 250 mm langer dan in figuur 3 en omdat Roco een hart-op-hart afstand hanteert van 61,6 mm, is ook in de diepte meer ruimte nodig; (Märklin: 171 mm versus Roco: 185 mm).
Het railprogramma van Roco bevat ook erg slanke, maar daardoor ook erg lange wissels met een wisselhoek van 10°. Deze zijn maar liefst 345 mm lang, dat kost erg veel ruimte in de lengte. Het railfiguur is ongeveer 480 mm langer dan in figuur 3. Emplacementen op de modelspoorbaanUit bovenstaande voorbeelden blijkt dat de lengte van de wissels relatief meer invloed heeft op de modelspoorbaan dan alleen de per railmerk gedefinieerde hart-op-hart afstanden. Om een stationsemplacement weer te geven, dient immers twee van de getoonde of vergelijkbare wisselstraten gebruikt te worden, maar niet voor een kopstation, want dan is er maar één nodig. Dat betekent dus dat voor het van spoor wisselen alleen al tussen de 1,80 en 2,76 meter nodig is. Daartussen komen nog de opstelsporen waar de treinen 'weggezet' worden. Deze sporen moeten langer zijn dan de langste trein: locomotief en vier tot zes rijtuigen. Daar is in H0 (1:87) toch al snel 1,8 tot 2,5 meter voor nodig. Enkele merken leveren ook korte wissels met doorgaans grotere wisselhoeken. Daarmee is ruimte te winnen voor opstelsporen. Meer informatie
Gerelateerde termen: Marklin, Maerklin, Mærklin
Verborgen categorie: |