Verlichting in gebouwen met gloeilampenUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
In dit artikel behandelen wij de verlichting in gebouwen met lampen. InleidingOp een natuurgetrouwe modelspoorbaan moet vanzelfsprekend verlichting in de huizen, kantoor- en fabriekspanden aanwezig zijn. We kunnen zelfs flitslichten (bijvoorbeeld laslicht) in een fabriekshal nabootsen. De hoeveelheid lichtOp heel veel modelspoorbanen zien we dat huisjes doorgaans (veel) te fel worden verlicht. Less is more... Anders krijgen wevan die situaties dat de hele baan wordt verlicht door de verlichting in de huisjes. In real life kunnen we een à twee meter vanaf een raam de krant al niet meer lezen, bij het licht dat van binnen komt. De keuze van het aantal lichtpunten is afhankelijk van hoe het bouwwerk is uitgevoerd en hoe groot de oppervlakte van het gebouw is. De soort lichtWe kunnen het beste kijken wat voor licht we op welke plaatst willen imiteren. Willen we een klassieke sfeer, dan is een gele tint een goede keus. Bij een baan uit het stoomtijdperk, past geelachtig licht het best. Dat past bijv. prima in een stationsgebouw van 25 jaar geleden. De sfeer die we willen weergeven, is geheel naar onze eigen smaak. Fiets na zonsondergang eens door een aantal straten, en kijk wat voor verlichting we zien en wat het beste bevalt. De verschillende ruimtenEen belangrijk uitgangspunt is, dat niet in alle gebouwen licht brandt. Wanneer er wél licht aan is, dan is dat in het echt ook niet in alle ruimten van een gebouw. Dit betekent dat in één gebouw de verschillende ruimten gescheiden moeten worden door wanden. Wanneer we werken met verschillende lichtpunten, moeten tussen bijv. de beneden- en bovenverdiepingen lichtdichte afscheidingen aanwezig zijn. Kijk of er ergens ongewenst licht doorschijntDenk er ook aan om op plaatsen waar de bedrading door een plafond gaat, met kit o.i.d de doorvoeropening af te dichten. Dit om het doorschijnen van licht te voorkomen. Om het doorschijnen van het licht te voorkomen, zijn er meerdere methoden: MaskerWe kunnen een masker van karton maken, wat we in een ruimte of gebouw plaatsen. In dit masker laten we openingen vrij voor de ramen die wél verlicht moeten worden. De naden van het masker dienen zorgvuldig afgedicht te worden. SchoolbordenzwartWanneer we het maken van een kartonnen masker teveel werk vinden, kunnen we de wanden aan de binnenkant ook donker verven. We kunnen schoolbordenzwart aanbrengen op de verdiepingsscheidingen (vloeren/plafonds). De naden dienen we ook zeer goed af te dichten. OververhittingKijk uit voor oververhitting van de huisjes of gebouwen. Houd tussen de lampjes en brandbare materialen voldoende ruimte. Schakel ook niet teveel lampjes parallel. IndustrieverlichtingEen veel gebruikte verlichting in de industrie is de ronde metalen kap met een lamp in het midden. Deze is goed te gebruiken als loods en/of halverlichting, hangend aan de hanenbalken (zie afbeelding 02). De lampekapjes in het voorbeeld werden als volgt gemaakt: De doe-het-zelf-methode is alleen geschikt voor fabriekslampen die niet direct in het zicht komen i.v.m. hun grove uiterlijk, veroorzaakt door het toch wel grote fittinkje. Test voor het vastsolderen van het lampekapje even uit op welke plaats dit het beste vastgezet kan worden. Hoe dichter bij de gloeidraad het kapje zit, hoe kleiner de uitgestraald lichtbundel wordt. De elektrische aansluitingElk gebouw krijgt, afhankelijk van het aantal lichtgroepen, twee of meer aansluitingen voor de spanningtoevoer. Bij meerdere lichtpunten zouden we kunnen kiezen voor gescheiden spanningtoevoer zodat bijv. de verlichting beneden en boven afzonderlijk in te schakelen is. De verbinding voor één lichtpunt kan worden gerealiseerd met de bekende banaanstekker en contrastekker. Bij meerdere aansluitpunten in een gebouw zijn DIN-pluggen zeer handig. We hebben dan de mogelijkheid om meerdere groepen via aparte leidingen van spanning te voorzien. Koppel aan de aan de onderkant van de treintafel de bedrading van het gebouw d.m.v. een stekker en contrastekker (bijv een DIN-plug) aan de aparte ringleiding voor de verlichting of aan een aanwezig vast aansluitpunt. Op deze manier kunnen we, bij eventuele storingen, het gebouw gemakkelijk loskoppelen van de tafel, zonder eerst de bedrading los te moeten maken. Bij lampjes hoeven we niet op de polariteit te letten. Bij lampjes is het wel van belang dat er, i.v.m. het maximale vermogen van de trafo, zoveel mogelijk in serie geschakelt worden. StroomverbruikBij een analoge baan heeft de rijregelaar vaak een extra aansluiting voor lampjes, meestal 12 volt wisselspanning, aangegeven met (~). Wanneer er op een lichtaansluiting lampjes aangesloten worden, moeten we letten op het maximaal toe te passen aantal lampjes. Als er te veel lampjes aangesloten worden, wordt de totaalstroom te hoog en raakt de trafo overbelast. Een voorbeeld: We hebben een trafo met een 12 volt lichtaansluiting, welke een maximale stroom mag leveren van één ampère. We gaan nu kijken wat beter uitkomt, parallel of serie.
De lampjes van toepassen hebben bijvoorbeeld een stroomverbruik van 40 milliampère. We kunnen dan theoretisch 1000 / 40 = 25 lampjes aansluiten op de één ampère uitgang. In de praktijk is het verstandig om er iets minder aan te sluiten (bijv. 22 stuks), anders wordt de trafo na verloop van tijd behoorlijk warm.
Wanneer we de lampjes per drie in serie schakelen, hebben we lampjes nodig met een verbruik van 40 milliampère, geschikt voor een spanning van minimaal 1/3 van de voedingspanning. Deze verbruiken per drie in serie 40 milliampère. We kunnen dan theoretisch 1000 / 40 = 25 × drie lampjes = 75 lampjes aansluiten op de één ampère uitgang. In verband met de warmteontwikkeling in de trafo zouden we dan het beste 66 stuks aan kunnen sluiten. Dus lampjes per drie in serie, aansluiten is het meest economisch qua stroomverbruik. Zekeren
Op punt 1, 2, 3 en 4 in schema 06 staan nu vier groepen van drie lampjes getekend. In werkelijkheid kunnen dit bijvoorbeeld 42 groepen van drie zijn, elk met eigen zekering en schakelaar. Het vermogen van de trafo bepaalt uiteindelijk hoeveel groepen er kunnen worden aangesloten. Bij het bedraden van de verschillende verlichtingsaansluitingen dienen we rekening te houden met de stroomsterkte die door de bedrading loopt. Vanaf de transformator dienen voldoende dikke draden naar de CVL te lopen. Bij gebruik van bijvoorbeeld een 70 VA trafo mag maximaal 4,3 ampère afgenomen worden. Bij kortsluiting kan er echter een stroom van meer dan 10 ampère gaan lopen. Iets om terdege rekening mee te houden. Bij het aansluiten van verlichting (=lampen) op een trafo dient altijd een zekering toegepast te worden (zie afbeelding 04 en 05). Zonder zekering is de kans zeer groot dat bij eventuele kortsluiting de bedrading door oververhitting vlam vat! Wanneer we een trafo met groot vermogen gebruiken, bijvoorbeeld 70 VA, dan verdient het sterke aanbeveling om de lichtgroepen onder te verdelen m.b.v. vier glaszekeringen van 5 × 20 mm. (zie afbeelding 06). De zekeringen plaatsen we zo dicht mogelijk bij de transformator. Bij o.a. Conrad zijn zekeringhouders voor glaszekeringen verkrijgbaar, welke heel simpel op een stuk printplaat te solderen zijn (zie Meer informatie). De waarde van de individuele zekeringen is afhankelijk van het stroomverbruik van de groep lampjes die er mee verbonden is. We nemen het totale stroomverbruik en vermenigvuldigden dat met de factor 1,2. Verbruikt groep 1 bijv. 825 milliampère, dan berekenen we de waarde van de zekering als volgt: 0,825 × 1,2 = 0,99 ampère. We nemen dan voor Z1 een zekering van één ampère (zie afbeelding 06). Het type van de zekeringen moet "Traag" zijn. Dit is aangegeven op de zekering. Op de zekering staat dan de code xxAT. xx staat dan voor de stroomsterkte. Wanneer deze aangegeven is met de letter "A" gaat het om ampère. Er kan echter ook xx mA op de zekering staan, dan betreft het de stroomsterkte in milliampères. De T betekent dat het om een trage zekering gaat.
De bedradingOm de lampen aan te sluiten dienen we de draden van voldoende doorsnede te hebben. Uitgaande van 10 ampere per vierkante mm;
Maar,.... dan hebben we het nog niet over het spanningverlies. Centrale voedingsleiding (CVL) voor de verlichting
Het verdient aanbeveling om onder de treintafel een aparte CVL (drie- of meer draden van minimaal 1 mm2) aan te leggen voor de verschillende verlichtingsgroepen (zie afbeelding 09). We kunnen dan de bebouwing heel simpel op de ene of de andere groep aansluiten. De centrale leiding voorzien we dan via twee of meerdere schakelaars van spanning. Plaatsen van huisjes/gebouwenVoor het op zijn plaats houden, zijn meerdere mogelijkheden:
Meer informatie
|