Front en sluitseinenUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
In dit artikel worden de front en sluitseinen bij het grootspoor behandelt. FrontseinLantaarn of bord (wit) vóór op de trein, waarmee aangegeven wordt dat de betreffende kant de voorkant is. Vergelijkbaar met de koplamp van een auto. Tot 1963 was het tweepuntssein in gebruik; twee lampen aan de voorzijde.
In vroeger tijden (het stoomtijdperk) reed het materieel overdag zonder verlichting. Men ontstak 'savonds olielantaarns (zie: foto's 01 en 04). Op foto 01 is de NS 3779 te zien met het tweepuntssein. Later, toen de diesel-electrische en de elektrische tractie op de rails kwamen, ging de NS over op elektrische verlichting. De lampen straalden geel licht uit. L-seinOp 18 maart 1963 werd het L-sein ingevoerd (zie: tekening 07, kolom B). Nu vertoonde het rechter sluitsein, d.m.v. een kleurenwisselaar, wit licht. Het frontsein vertoonde nu, wanneer iemand voor de loc, de trein of het treinstel stond en naar de kop van de loc/trein keek, de vorm van een "L".
Omgekeerde L-seinDaar de machinisten massaal klaagden over het feit dat het bovenste witte licht 'savonds het zicht op de seinen verminderde en ook klaagden over hinderlijk licht dat in de cabine doordrong, werd al na enkele maanden, namelijk op 20 mei 1963, het omgekeerde L-sein ingevoerd. Het frontsein vertoonde nu de vorm van een "omgekeerde L" (zie: tekening 07, kolom C). Halverwege de jaren '70 werd het derde frontsein landelijk ingevoerd (nadat het eerst vanaf 1959 alleen op de grensoverschrijdende baanvakken toegepast werd). Nu hoefden de machinisten geen glaasjes meer te verdraaien bij het omkeren van de rijrichting. A-seinOp 18 maart 1963 werd het A-sein ingevoerd (zie: tekening 07, kolom D, G en H). De A-seinen en de voorgangers, L-sein en omgekeerd L-sein, werden al in 1959 ingevoerd, omdat een drie-pits sein in Duitsland toen verplicht werd gesteld door de DB. De locs uit de 2200- en 2400-serie, met name de 2201 tot en met 2225 en de 2441, de 2448 en de 2458, die de grens overgingen (grensoverschrijdend verkeer genaamd), werden als eersten van het A-sein voorzien. Eerst waren de grensoverschrijdende locs uitgerust met een hoog A-sein (zie: tekening 06, kolom G), later werd de middelste lamp verplaatst en veranderde het seinbeeld in een laag A-sein (zie: tekening 06, kolom H). Na 1963 werd het hele materieelpark met het A-sein uitgerust.
SluitseinEen sluitsein bestaat in Nederland normaal uit één of twee rode lichten op gelijke hoogte. Goederentreinen mogen, inplaats van sluitseinen, ook uitsluitend sluitborden voeren. Bij locomotieven, treinstellen en rijtuigen zijn de sluitseinen vaak vast gemonteerd en meestal zijn er ook houders aanwezig om sluitborden of lichten te bevestigen. Goederenwagens hebben vaak alleen houders voor de sluitseinen. Een sluitsein (rood) is het sein (lantaarn of bord) dat het einde van een trein aangeeft (zie: foto's 03, 04, 06 en tekening 05). Het is te vergelijken met het achterlicht van een auto. Het verledenIn het stoomtijdperk voerde het materieel overdag geen verlichting. 's Avonds ontstak men olielantaarns. (zie: foto 04).
Vroeger was het nodig om regelmatig te controleren of een trein nog compleet was. Deze controle werd uitgevoerd door het personeel op stations en in seinhuizen, alsmede blokwachters. De controle gebeurde door middel van het sluitsein. Zolang de laatste wagen sluitseinen heeft, is de trein nog compleet. Als de sluitseinen er niet zijn, heeft de trein dus mogelijk onderweg één of meer wagens verloren en kan een volgende trein dus niet zomaar vertrekken. Het personeel was getraind om naar de achterkant van een passerende trein te kijken en te controleren of het sluitsein nog aanwezig is. Het hedenTegenwoordig is het veel minder vaak nodig om te controleren of een trein nog compleet is. De beveiliging detecteert de losse wagens (of rijtuigen) en de verkeersleiding zet dan de seinen onmiddellijk "op rood", ook van het eventuele tegenspoor, omdat er personeel op het spoor moet gaan lopen (o.a. monteurs voor reparatie van de luchtslang) en ook de "Onderzoeksraad voor veiligheid" ter plaatse komt. Verder zijn de meeste treinen tegenwoordig uitgerust met een doorlopende remleiding, die een noodremming veroorzaakt, indien de leiding lek raakt of onderbroken wordt.
Sluitseinen werden, voor de algemene invoering van automatische overwegen in Nederland, ook wel gebruikt om signalen te geven aan de overwegwachters. Bepaalde combinaties van lichten kondigden dan aan dat na die trein een buitengewone trein zou volgen, dat wil zeggen een trein die niet in de dienstregeling stond. Ook de buitengewone trein zelf voerde dan een afwijkend sluitsein. Sluitseinen hebben tegenwoordig voornamelijk een veiligheidsfunctie. Een reizigerstrein mag niet vertrekken zonder ten minste één brandend sluitsein. Een trein kan dan wel vertrekken, mits er een extra lamp wordt geplaatst.
Het is in het belang van de spoorwerkers en ander treinpersoneel, dat zich op- en tussen de sporen bevindt, om te kunnen constateren of een trein van ze af, of juist naar ze toe rijdt. Bij rangeerbewegingen kan het echter mogelijk zijn dat de voorkant van een rangeerdeel een sluitsein voert, namelijk bij geduwd rangeren, want dan komt het voor dat de loc achterop rijdt (en de trein achteruit). GevaarseinBij gevaar, zoals na een aanrijding of ontsporing, moet de machinist het gevaarsein ontsteken. Dit bestaat uit: RangeerseinTijdens het rangeren dient het materieel, aan beide zijden van het railvoertuig, voorzien te zijn van één witte of gele lamp. Op tekening 07 zijn diverse seinbeelden getekend, zoals die in de loop der tijd bij NS in gebruik waren.
Meer informatie
Overgenomen van "https://encyclopedie.beneluxspoor.net/index.php?title=Front_en_sluitseinen&oldid=49708"
Verborgen categorie: |