Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Ernst Jorissen - Bewerkt door Dick van der Knaap
Praktisch alle modelspoorders hebben met ontsporingen van treinen te maken. Vaak is het ontsporen terug te voeren op één bepaalde oorzaak. In elk geval is het nuttig om dat te onderzoeken, om herhaling te vermijden. Sommige oorzaken liggen zo voor de hand, dat oplossen niet moeilijk is. Meestal is zorgvuldig waarnemen van de gebeurtenissen al de eerste stap op weg naar de oplossing van het probleem. Van belang is het om vast te stellen of een ontsporing bij toeval optreedt, of regelmatig (en vaak op dezelfde plaats).
|
Afbeelding: 01
|
Ontspoorde rongenwagen wordt weer op de rails gezet. Winnende foto wedstrijd juni/juli 2012.
|
Foto gemaakt door: Ernst Jorissen
|
Voor-de-hand-liggende redenen.
Dat zijn vaak éénmalige oorzaken van ontsporingen, waarbij de oplossing duidelijk is.
- Als de loc met de stroomafnemer aan de mouw van onze trui blijft haken: neem afstand, of trek de trui uit;
- Als de kat op de rails ligt (zeer geliefde plaats voor dit huisdier): houd de deur naar de hobbyruimte gesloten en de kat in het oog. Liever nog, verban hem/haar uit de hobbyruimte;
- Denk in dit verband ook aan kleine-kinderhandjes.
Reproduceerbaar?
De tweede vraag die opkomt: is het reproduceerbaar? Met andere woorden: gebeurt de ontsporing steeds op dezelfde plaats? Let er speciaal op of te zien is wat er precies gebeurt. Houd verder alle variabele zaken zoveel mogelijk constant. Met andere woorden: steeds dezelfde snelheid proberen te behouden, steeds met dezelfde loc of trein; het kan namelijk ook aan de loc of de trein liggen.
- Is het probleem niet herhaalbaar, dus ontspoort de loc of de trein op wisselende plaatsen, dan ligt de oorzaak waarschijnlijk bij de loc of de trein zelf;
- Is het probleem wel herhaalbaar, dan kan de loc of de trein de oorzaak zijn, maar meer waarschijnlijk is de baan niet goed gelegd.
Wat is er aan te doen?
Als het ontsporen steeds op dezelfde plaats gebeurt: allereerst de baan ter plaatse goed controleren. De kans is groot dat daar de oorzaak kan worden gevonden.
- Als twee stukken rails met een raillas aan elkaar worden gezet, wil er nog wel eens een knik ontstaan. Kijk dus of de rails correct aan elkaar zitten en of de spoorstaven niet tegen elkaar stoten, maar er een kleine spleet (maximaal 1 mm) tussen beide spoorstaven aanwezig is. Zo een spleetje is nodig om de spoorstaven de gelegenheid te geven bij warmte iets uit te zetten, en bij koude iets te krimpen;
- Bij het ballast aanbrengen kan er een korreltje aan de binnenzijde van de Spoorstaaf|spoorstaaf onbedoeld in de weg van één of meerdere wielen zijn gekomen. Daardoor kan een wiel van de rails worden gewipt, waardoor soms een loc of een trein ontspoort. Dat is bijvoorbeeld te voelen wanneer een open wagen met de vinger over de bewuste plaats wordt voortbewogen. Ook bij puntstukken kan een korreltje ballast onbedoeld in de gleuven terechtkomen;
- Bij het leggen van het spoor, in het bijzonder bij bogen uit flexibele rails, wil bij het buigen de afstand tussen beide spoorstaven nog wel eens gaan afwijken van de norm. Meet dit na, gebruik een mal, zorg ervoor dat de bielzen op de lijn liggen naar het middelpunt van de boog. Gebruik eindstukken om de spoorstaven op de juiste afstand te houden;
- Minder goed gelegde sporen, bijvoorbeeld een boog die meteen gevolgd wordt door een tegenboog, is vragen om problemen. Leg in voorkomende gevallen altijd minimaal 1/2 rechte rail tussen de tegengestelde bogen;
- Hoogteverschillen kunnen ook de oorzaak van ontsporingen zijn. Begin of eindig een helling nooit met een knik, maar laat het baanlichaam altijd heel geleidelijk op- of aflopen. Probeer bij het begin of einde van een helling raillassen te vermijden, want die veroorzaken meestal een knikje;
- Let er ook op dat bij raillassen het profiel van de doorsnede van de spoorstaven hetzelfde is. Mochten de staven verschillende hoogten hebben (bijvoorbeeld code 80 aan code 100 koppelen), dan zijn speciale raillassen beschikbaar om het hoogteverschil (0,5 mm) te vereffenen (op te heffen). Raadpleeg zonodig "NEM 120" bij "Downloads";
- De flenzen van de wielen, in het bijzonder van oudere exemplaren, kunnen hoger zijn dan de spoorstaven toelaten. Dan gaan de wielen ratelen op de bovenkant van de railstoelen, de puntjes waarmee de rails aan de bielzen vastzitten. De kans op "uit de rails wippen" is dan groot. Remedie: wielen vervangen door exemplaren met lagere flenzen (of afdraaien, maar dat krijgt alleen een vakman voor elkaar);
- Op de plaats van de ontsporingen kan ook iets binnen het profiel van vrije ruimte aanwezig zijn. Controleer dat met een malletje. Zie ook "NEM 102" bij "Downloads". Denk daarbij ook aan perrons, die mogen ook niet binnen het profiel komen. Houd daarom ook rekening met de grootste breedte van de voertuigen, meestal ter plaatse van de treeplanken, of, bij stoomlocs, de cilinders;
- Let er ook op, dat de draden voor de bezetmelding of voor de Centrale Voedingsleiding (CVL) altijd aan de buitenzijde van de Spoorstaaf|spoorstaaf zijn gesoldeerd. Aan de binnenzijde solderen blijkt later vaak de oorzaak van ontsporingen te zijn.
Tegenboog
Vaak krijgen we ontsporingen bij afbeelding 02 (zie hieronder). De tegenboog ligt hier direct tegen het wissel. Dit is op te lossen door een 1/2 rechte rails tussen het wissel en de tegenboog (zie: afbeelding 03 hieronder).
|
|
|
Afbeelding: 02
|
|
Afbeelding: 03
|
Tegenboog
|
|
Eerst een 1/2 rechte rails en dan de tegenboog
|
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom m.b.v. Anyrail
|
|
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom m.b.v. Anyrail
|
Onderhoud/controle van het rollend materieel.
Mochten genoemde controles geen resultaat opleveren, dan is wellicht het rollend materieel niet in optimale conditie. Controleer het volgende:
- Meet met een schuifmaat de binnenafstand tussen beide wielen op een as. Deze maat moet voldoen aan de eisen die zijn gegeven in "NEM 310" bij "Downloads". Zonodig voorzichtig een wiel op de as proberen te verschuiven om de gewenste maat te bereiken. Schuift het wiel te gemakkelijk, dan vastzetten met een speldenknopje secondelijm. Vergeet niet om te kijken of de wielband misschien loszit, dat wil bij oudere wielen nog wel eens gebeuren;
- De assen moeten licht draaien in de lagering. Ze mogen niet klemmen in de lagers, maar moeten een geringe zijdelingse speling hebben. Zo nodig kan spaarzaam gesmeerd worden met een speldenknopje zuurvrije vaseline.
- Rijtuigen met binnenverlichting hebben meestal stroomafnemers die op de wielen of assen drukken. Dat mag niet leiden tot teveel weerstand. Dat constateren we door de wielen met de hand rond te draaien;
- Draaistellen dienen soepel te draaien om hun draaipunt. Bij schroefverbindingen is het soms nodig het schroefje iets meer, of juist minder, vast te draaien. Ook hier is een geringe zijdelingse speling gewenst;
- Controleer vooral het draaien van de koppelingen. Die gaan soms zo stroef, dat ze de oorzaak van ontsporingen zijn, in het bijzonder bij het ingaan van een boog;
- Een apart geval zijn de buffers. Ook die dienen zich op een voorgeschreven hoogte te bevinden, zie: "NEM 303" bij "Downloads". Is er verschil bij twee gekoppelde wagens, dan bestaat de kans dat de buffers achter elkaar blijven haken. Daardoor wordt de beweeglijkheid van de verbinding tussen de wagens beperkt, en kan het geheel ontsporen;
- Het gewicht van de wagens (zie het artikel Het gewicht van wagen- en rijtuigmodellen speelt ook een rol, tezamen met de loopeigenschappen. Bij lange treinen is het verstandig om de zwaarste wagens voorin de sleep te hebben, vlak achter de loc, en de lichtste achteraan. Doen we dit juist andersom, dan bestaat de kans dat de achterste zware wagens, in een boog, de voorste lichtere wagens laten ontsporen door hun gewicht.
De Nederlandstalige normen worden sinds 1999 niet meer vertaald!.
Kijk dus goed naar de meest recente versie van de Morop, om te controleren of alles wat in de Nederlandstalige versie staat nog wel van toepassing is.
Meer informatie
|
Laatste wijziging: 29 aug 2024 10:56 (CET)
|