Persoonlijke instellingen

Diodeschakeling: verschil tussen versies

Uit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken
k (typo's)
 
(15 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
 
{{Koptekst
 
{{Koptekst
|Vorige= Programmeerspoor koppelen aan de hoofdbaan voor Drierail
+
|Vorige= BNLS/RCU booster-hub
|Volgende= Draaischijfaansturing
+
|Volgende= DinaSys draaischijfaansturing
 
|VorigeMenu= Elektronica digitaal
 
|VorigeMenu= Elektronica digitaal
 
|Auteur= Ronald Koerts
 
|Auteur= Ronald Koerts
Regel 7: Regel 7:
 
}}
 
}}
 
{{Inhoudsopgave||Klein}}
 
{{Inhoudsopgave||Klein}}
 
 
=== Inleiding ===
 
=== Inleiding ===
De '''diodeschakeling''' is een hulpschakelingn om problemen met bezetmelding op basis van stroomdetectie te voorkomen. De schakeling zorgt ervoor dat de spanning van gedetecteerde stukken en niet-gedetecteerde stukken gelijk gemaakt wordt. De schakeling wordt genoemd in handleidingen van veel bezetmelders.
+
De '''diodeschakeling''' is een hulpschakeling om problemen met [[Terugmelding en/of bezetmelding|bezetmelding]] op basis van [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]]detectie te voorkomen. De schakeling zorgt ervoor dat de [[Woorden - S#Spanning|spanning]] op "gedetecteerde secties" en "niet-gedetecteerde secties" (bijna) gelijk gemaakt wordt. De schakeling wordt genoemd in handleidingen van veel bezetmelders.
 
 
 
=== Wanneer de diodeschakeling gebruiken? ===
 
=== Wanneer de diodeschakeling gebruiken? ===
Bij massadetectie zoals bij [[Basis railsystemen|drierail]] toegepast wordt, is de diodeschakeling niet nodig. Deze schakeling moet toegepast worden bij digitaal rijden waarbij bezetmelders voor de terugmelding aan de centrale en/of computer gebruikt worden op basis van stroomdetectie. Bij deze bezetmelders is de kans groot dat er 'niet-gedetecteerde stukken' in de modelbaan aanwezig zijn.
+
Bij massadetectie zoals bij [[Basis railsystemen#Het drierailsysteem|drierail]] toegepast wordt, is de [[Elektronica basis#De diode|diode]]schakeling niet nodig. Deze schakeling moet toegepast worden bij digitaal rijden waarbij [[Terugmelding en/of bezetmelding|bezetmelders]] voor de terugmelding aan de [[Centrales|centrale]] en/of computer gebruikt worden op basis van [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]]detectie. Bij deze bezetmelders is de kans groot dat er "niet-gedetecteerde secties" in de modelbaan aanwezig zijn.
 
+
=== Wat zijn niet-gedetecteerde secties? ===
=== Wat zijn niet-gedetecteerde stukken? ===
+
Dit zijn secties rails in de modelbaan die niet zijn aangesloten op een [[Terugmelding en/of bezetmelding|bezetmelder]]. Deze zijn dus rechtstreeks met de [[Centrales|centrale]] verbonden.
Dit zijn stukken rails in de modelbaan die niet zijn aangesloten op een bezetmelder. Deze zijn dus rechtstreeks met de centrale verbonden.
+
=== Waarom worden niet-gedetecteerde secties gebruikt? ===
 
+
Een bezetmelder kost geld, zowel zelf gebouwd of kant-en-klaar. Er kan maar een beperkt aantal railstukken op een bezetmelder worden aangesloten, meestal 8 of 16 railstukken. Hoe meer railstukken er zijn, hoe meer [[Terugmelding en/of bezetmelding|bezetmelders]], dus hoe duurder de modelbaan wordt. Diverse treinbesturingsprogramma's hebben de mogelijkheid om ook goed te werken wanneer niet alle railstukken van de modeltreinbaan (bijvoorbeeld wisselstraten en "niet-gedetecteerde secties") op een bezetmelder aangesloten zijn. Dat bespaart aansluitingen op een bezetmelder. Maar dan moet wel de [[Elektronica basis#De diode|diode]]schakeling gebruikt worden om detectieproblemen te voorkomen. Er mag namelijk (bijna) geen [[Woorden - S#Spanning|spanning]]sverschil aanwezig zijn tussen de "gedetecteerde- en de niet-gedetecteerde secties". Dit spanningsverschil ontstaat doordat de [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]] naar de gedetecteerde sectie in de bezetmelder via de daarin aanwezige diodes loopt en de "niet-gedetecteerde sectie" rechtstreeks op de centrale aangesloten is (zie schema 01). Over iedere diode in [[Woorden - D#Doorlaatrichting|doorlaatrichting]] valt een spanning van ca. 0,7 volt.   
=== Waarom worden niet-gedetecteerde stukken gebruikt? ===
 
Een bezetmelder kost geld, zowel zelf gebouwd of kant-en-klaar. Er kan maar een beperkt aantal railstukken op een bezetmelder worden aangesloten, maximaal acht of 16 railstukken. Hoe meer railstukken er zijn, hoe meer bezetmelders, dus hoe duurder de modelbaan wordt. Diverse treinbesturingsprogramma's hebben de mogelijkheid om ook goed te werken wanneer niet alle railstukken van de modeltreinbaan (bijvoorbeeld wisselstraten en niet-gedetecteerde secties) op een bezetmelder aangesloten zijn. Dat bespaart aansluitingen op een bezetmelder. Maar dan moet wel de diodeschakeling gebruikt worden om detectieproblemen te voorkomen. Er mag namelijk geen spanningsverschil aanwezig zijn tussen de gedetecteerde en de niet-gedetecteerde secties. Dit spanningsverschil ontstaat doordat de stroom naar de gedetecteerde sectie in de bezetmelder via diodes loopt en de niet-gedetecteerde sectie rechtstreeks op de centrale aangesloten is (zie schema 01). Over iedere diode in doorlaatrichting valt een spanning van 0,7 volt.   
 
 
{{Afbeelding
 
{{Afbeelding
 
|Bestand= Bezetmeld-sectie-01.gif
 
|Bestand= Bezetmeld-sectie-01.gif
Regel 27: Regel 23:
 
|Type= Schema
 
|Type= Schema
 
}}
 
}}
Dit heeft als oorzaak dat wanneer een loc van de niet-gedetecteerde sectie naar de gedetecteerde sectie rijdt, de hoogste stroom vanaf de niet-gedetecteerde sectie naar de loc loopt en er daardoor niet voldoende stroom door de detectieschakeling loopt om de detectieschakeling te activeren. Door in de aansluiting (via de rode draad) naar de niet-gedetecteerde sectie een diodeschakeling plus weerstand op te nemen, zal de spanning op de niet-gedetecteerde sectie circa 1,4 volt lager zijn en dus gelijk zijn aan de spanning op de gedetecteerde sectie (zie schema 02).
+
Dit heeft als oorzaak dat wanneer een loc van de "niet-gedetecteerde sectie" naar de gedetecteerde sectie rijdt, de hoogste (meeste) [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]] vanaf de "niet-gedetecteerde" sectie naar de loc loopt en er daardoor niet voldoende stroom door de detectieschakeling loopt om de detectieschakeling te activeren. Door in de aansluiting (via de rode draad) naar de "niet-gedetecteerde sectie" een diodeschakeling plus weerstand op te nemen, zal de [[Woorden - S#Spanning|spanning]] op de "niet-gedetecteerde sectie" circa 1,4 volt lager zijn en dus gelijk zijn aan de spanning op de gedetecteerde sectie (zie schema 02).
  
Om nu te zorgen dat er geen spanningsverschil is tussen de gedetecteerde- en de niet-gedetecteerde secties, wordt een aantal antiparallel geschakelde diodes gebruikt (zie afbeelding 03 en 04). Hierover treedt bij twee diodes een spanningsverschil op van ongeveer 0,7 volt en bij vier diodes (twee-aan-twee antiparallel) is dat 1,4 volt, evenveel als over de diodes in de detectieschakeling.
+
Om nu te zorgen dat er geen te groot spanningsverschil is tussen de "gedetecteerde- en de niet-gedetecteerde secties", wordt een aantal antiparallel geschakelde [[Elektronica basis#De diode|diodes]] gebruikt (zie afbeelding 03 en 04). Hierover treedt bij twee diodes een spanningsverschil op van ongeveer 0,7 volt en bij vier diodes (twee-aan-twee antiparallel) is dat ongeveer 1,4 volt, evenveel als over de diodes in de detectieschakeling.
  
Het aantal diodes in de diodeschakeling dient gelijk te zijn aan het aantal diodes per ingang van de bezetmelder. In veel bezetmelders is over de meetdiodes een weerstand van 4k7 (4700, geel-violet-rood) Ω gemonteerd om de gevoeligheid in te stellen. Om er nu voor te zorgen dat het spanningsverschil nul is, komt over de diodeschakeling ook een weerstand, dit om ervoor te zorgen dat er geen spanningsverschil tussen de gedetecteerde en niet-gedetecteerde secties aanwezig is. Bij te veel of te weinig diodes (of geen weerstand), dan is er weer een spanningsverschil tussen de gedetecteerde en niet-gedetecteerde secties aanwezig en daarmee grote(re) kans op detectieproblemen.
+
Het aantal diodes in de diodeschakeling dient gelijk te zijn aan het aantal diodes per ingang van de [[Terugmelding en/of bezetmelding|bezetmelder]]. In veel bezetmelders is over de meetdiodes een weerstand van 4k7 (4700, geel-violet-rood) Ω gemonteerd om de gevoeligheid in te stellen. Om er nu voor te zorgen dat het [[Woorden - S#Spanning|spanning]]sverschil (bijna) nul is, komt over de diodeschakeling ook een weerstand, dit om ervoor te zorgen dat er (bijna) geen spanningsverschil tussen de "gedetecteerde en niet-gedetecteerde secties" aanwezig is. Het enige doel van de diodeschakeling is het spanningsverschil zo klein mogelijk te maken. Echt nulV (zoals in afbeelding 2) zal het nooit zijn. Geen enkele diode is hetzelfde dus je zult altijd wel iets meten. Bij te veel of te weinig diodes (of geen weerstand), is er weer een te groot spanningsverschil tussen de "gedetecteerde en niet-gedetecteerde secties" aanwezig en daarmee grote(re) kans op detectieproblemen.
 
{{Afbeelding
 
{{Afbeelding
 
|Bestand= Bezetmeld-sectie-02.gif
 
|Bestand= Bezetmeld-sectie-02.gif
Regel 40: Regel 36:
 
|Type= Schema
 
|Type= Schema
 
}}
 
}}
 
 
=== Het schema ===
 
=== Het schema ===
De diodeschakeling is vrij gemakkelijk na te bouwen. Het enige wat nodig is, zijn twee of vier diodes ( type 1N5408, BYV27-200 of BYV28-200), een weerstand van 4k7 Ω 1/2 watt en een stukje experimenteerprintplaat (zie afbeelding 07 en 09). De meeste bezetmelders hebben een spanningsval van 1,4 volt, maar de Litfinski GBM-8 heeft een spanningsval van 0,7 volt. Daardoor staat op een baanstuk dat niet is aangesloten op een bezetmelder, een hogere spanning ten opzichte van de aansluitende niet-gedetecteerde sectie. Dit spanningsverschil is met één of met twee diodes (die in serie staan) te vereffenen. Doordat 'digitale spanning' een soort blokspanning is, waarvan de polariteit wisselt, moeten twee diodes (antiparallel geschakeld) of twee maal twee diodes (antiparallel geschakeld) gebruikt worden (zie: afbeelding 03 en 04).  
+
De diodeschakeling is vrij gemakkelijk na te bouwen. Het enige wat nodig is, zijn twee of vier [[Elektronica basis#De diode|diodes]] ( type 1N5408, BYV27-200 of BYV28-200), een weerstand van 4k7 &Omega; 1/2 watt en een stukje experimenteerprintplaat (zie afbeelding 07 en 09). De meeste bezetmelders hebben een [[Woorden - S#Spanning|spanning]]sval van 1,4 volt, maar de Litfinski GBM-8 heeft een spanningsval van 0,7 volt. Daardoor staat op een baanstuk dat niet is aangesloten op een [[Terugmelding en/of bezetmelding|bezetmelder]], een hogere spanning ten opzichte van de aansluitende "niet-gedetecteerde sectie". Dit spanningsverschil is met één of met twee diodes (die in [[Woorden - S#Serieschakeling|serie]] staan) te [[Woorden - V#Vereffenen|vereffenen]]. Doordat "digitale spanning" een soort blokspanning is, waarvan de polariteit wisselt, moeten twee diodes ([[Woorden - A#Aantiparallel|antiparallel]] geschakeld) of twee maal twee [[Elektronica basis#De diode|diodes]] (antiparallel geschakeld) gebruikt worden (zie: afbeelding 03 en 04).<br />
 
+
In onderstaande tabel de spanningsval ("forward voltage") van een aantal diodes;
Spanningsval (''forward voltage'') bij 3,0 A
+
{| class="wikitable" style="text-align:center;"
*1N5408  − 0,84 V
+
!{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} width="120;"| Type
 
+
!{{TblAgKleur2|#D1D1E1;}} width="55;"| Stroom
Spanningsval bij 2,0 A
+
!{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} width="100;"| Spanningsval
* BYV27-50 tot 200 − 0,98 V
+
|-
* BYV27-300 en 400 1,05 V
+
|{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | 1N5408 ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}}| bij 3,0 A ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | 0,84 V  
* BYV27-500 en 600 1,25 V
+
|-
 
+
|{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} | BYV27-50 tot 200 ||{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}}| bij 2,0 A ||{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} | 0,98 V  
Spanningsval bij 3,5 A
+
|-
* BYV28-50 tot 200 − 1,02 V
+
|{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | BYV27-300 en 400 ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}}| bij 2,0 A ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | 1,05 V  
* BYV28-300 en 400 1,05 V
+
|-
* BYV28-500 en 600 1,25 V
+
|{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} | BYV27-500 en 600 ||{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}}| bij 2,0 A ||{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} | 1,25 V  
 
+
|-
De BYV27 en BYV28 zijn zogenaamde ''Ultra fast low-loss controlled avalanche rectifiers''. De firma Lenz adviseert om de BYV27 te gebruiken.
+
|{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | BYV28-50 tot 200 ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}}| bij 3,5 A ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | 1,02 V  
 +
|-
 +
|{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} | BYV28-300 en 400 ||{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}}| bij 3,5 A ||{{TblAgKleur1|#D1D1E1;}} | 1,05 V
 +
|-
 +
|{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | BYV28-500 en 600 ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}}| bij 3,5 A ||{{TblAgKleur2|#E4E1E1;}} | 1,25 V  
 +
|-
 +
|}
 +
{{Tabelonderschrift
 +
|Volgnummer= 01
 +
|Maker= Fred Eikelboom
 +
}}
 +
De BYV27 en BYV28 zijn zogenaamde "ultra fast low-loss controlled avalanche rectifiers". De firma Lenz adviseert om de BYV27 te gebruiken.
 
{{Afbeelding 2 naast elkaar  
 
{{Afbeelding 2 naast elkaar  
 
|Bestand= E10.05.01-01.jpg
 
|Bestand= E10.05.01-01.jpg
Regel 73: Regel 79:
 
|Tussenruimte= 20px
 
|Tussenruimte= 20px
 
}}
 
}}
 
+
==== Meerdere niet-gedetecteerde baansecties op één diodeschakeling ====
==== Meerdere niet-gedetecteerde baanstukken één diodeschakeling ====
+
Het is niet altijd nodig om voor iedere niet-gedetecteerde sectie een diodeschakeling te bouwen. Met één [[Elektronica basis#De diode|diode]]schakeling bij de [[Centrales|centrale]] of de versterker c.q. [[Boosters|booster]] en een extra draad bij de [[Centrale voedingsleiding|centrale voedingsleiding]](CVL of ringleiding) zijn alle "niet-gedetecteerde secties" te voeden. Dan ziet het geheel er uit als in het onderstaande schema. De totaal afgenomen [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]] die door de diodeschakeling kan gaan lopen, mag niet hoger zijn dan hieronder beschreven:
Het is niet altijd nodig om voor ieder niet-gedetecteerd baanstuk een diodeschakeling bouwen en plaatsen. Met één diodeschakeling bij de centrale of de versterker c.q. booster en een extra draad bij de centrale voedingsleiding (CVL of ringleiding) zijn alle niet-gedetecteerde baanstukken (secties) te voeden. Dan ziet het geheel er uit als in het onderstaande schema. De totaal afgenomen stroom die door de diodeschakeling kan gaan lopen, mag niet hoger zijn dan hieronder beschreven:
 
 
{{Afbeelding
 
{{Afbeelding
 
|Bestand= E10.05.01-02.jpg
 
|Bestand= E10.05.01-02.jpg
Regel 84: Regel 89:
 
|Type= Schema
 
|Type= Schema
 
}}
 
}}
De diodeschakeling in tekening 03 en 04 is geschikt voor meerdere niet-gedetecteerde baanstukken die gelijktijdig bereden worden. De totale stroom door het aantal niet-gedetecteerde secties wat gelijktijdig bereden kan worden, mag dan niet te hoog worden. Wanneer de stroomsterkte te hoog wordt voor één diodeschakeling, moeten er meerdere diodeschakeling gebruikt worden en daar de overige niet-gedetecteerde secties op aangesloten worden.
+
De diodeschakeling in tekening 03 en 04 is geschikt voor meerdere "niet-gedetecteerde secties" die gelijktijdig bereden worden. De totale [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]] door het aantal "niet-gedetecteerde secties" dat gelijktijdig bereden kan worden, mag dan niet te hoog worden. Wanneer de stroomsterkte te hoog wordt voor één diodeschakeling, moeten er meerdere diodeschakeling gebruikt worden en daar de overige "niet-gedetecteerde secties" op aangesloten worden.
 
 
De diodes moeten geschikt voor minimaal 3 A. De 1N5408 kan max. 3 A aan, de BYV27-200 kan 2 A aan en de BYV28-200 3,5 A.
 
  
 +
De diodes moeten geschikt voor minimaal 3 A. De BYV27-200 kan max. 2 A aan (is dus te licht), de 1N5408 kan max. 3 A aan en de BYV28-200 max. 3,5 A.
 
=== Bruggelijkrichter ===
 
=== Bruggelijkrichter ===
Indien er vanwege de maximale stroom meerdere diodeschakelingen met losse diodes gebouwd moeten worden, is het gebruik van een kant-en-klare bruggelijkrichter een stuk handiger, b.v. het type B40C5000 (zie: afbeelding 04 en 06). Deze zijn verkrijgbaar bij de elektronicawinkel of op internet.
+
Indien er vanwege de maximale [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]] meerdere diodeschakelingen met losse [[Elektronica basis#De diode|diodes]] gebouwd moeten worden, is het gebruik van een kant-en-klare bruggelijkrichter een stuk handiger, b.v. het type B40C5000 (zie: afbeelding 04 en 06) of type B80C5000. Deze zijn verkrijgbaar bij de elektronicawinkel, al dan niet op internet.
  
Het beste is dan een bruggelijkrichter te kiezen die de maximale stroom van de centrale (of de booster) gemakkelijk aan kan. Heeft de centrale bijvoorbeeld een maximale uitgangsstroom van 4 A, kies dan een bruggelijkrichter die 5 A of meer aan kan. In afbeeldingen 06 en 08 is een 40 V/5 A bruggelijkrichter aangegeven. Mocht deze niet verkrijgbaar zijn, kies dan een exemplaar geschikt voor een hogere spanning, bijv. een B250C5000 (250 V/5 A).
+
Het beste is dan een bruggelijkrichter te kiezen die de maximale stroom van de [[Centrales|centrale]] of de [[Boosters|booster]] gemakkelijk aan kan. Heeft de centrale bijvoorbeeld een maximale uitgangsstroom van 4 A, kies dan een bruggelijkrichter die 5 A of meer aan kan. In afbeeldingen 06 en 08 is een 40 V/5 A bruggelijkrichter aangegeven. Hier kan ook een B80C5000 toegepast worden. Mocht deze niet verkrijgbaar zijn, kies dan een exemplaar geschikt voor een hogere [[Woorden - S#Spanning|spanning]], bijv. een B250C5000 (250V /5 A).
  
 
Door het doorverbinden van de plus-en de min-aansluiting van de bruggelijkrichter en het op de juiste wijze aansluiten van de aan- en afvoerdraad, ontstaat hetzelfde schema van afbeeldingen 03 en 04.
 
Door het doorverbinden van de plus-en de min-aansluiting van de bruggelijkrichter en het op de juiste wijze aansluiten van de aan- en afvoerdraad, ontstaat hetzelfde schema van afbeeldingen 03 en 04.
  
Wanneer de centrale (of booster) de maximale stroom levert en de bruggelijkrichter daarop aangepast is, bereken dan aan de hand van het maximale stroomverbruik van de locs/treinen die maximaal tegelijkertijd in de niet-gedetecteerde secties kunnen rijden hoeveel niet-gedetecteerde secties maximaal op de bruggelijkrichter (diodeschakeling) aan te sluiten zijn. Blijkt dan dat de stroom te hoog is, dan moet Zde baan in stukken verdeeld worden en een gedeelte moet via een eigen booster gevoed worden. Er moet dan voor gezorgd worden dat de niet-gedetecteerde secties die met de centrale verbonden zijn, ''niet'' in contact staan met de niet-gedetecteerde secties die met de booster verbonden zijn!  
+
Wanneer de centrale (of booster) de maximale [[Woorden - E#Elektrische stroom|stroom]] levert en de bruggelijkrichter daarop aangepast is, bereken dan aan de hand van het maximale stroomverbruik van de locs/treinen die maximaal tegelijkertijd in de "niet-gedetecteerde secties" kunnen rijden hoeveel "niet-gedetecteerde secties" maximaal op de bruggelijkrichter of diodeschakeling aan te sluiten zijn. Blijkt dan dat de stroom te hoog is, dan moet de baan in stukken verdeeld worden en een gedeelte moet via een eigen [[Boosters|booster]] gevoed worden. Er moet dan voor gezorgd worden dat de "niet-gedetecteerde secties" die met de [[Centrales|centrale]] verbonden zijn en niet in contact staan met de "niet-gedetecteerde secties" die met de booster verbonden zijn!  
 
 
Controleer de toegepaste bezetmelders om te zien of er twee of vier diodes per ingang gebruikt zijn en maak aan de hand daarvan een keuze uit de volgende mogelijkheden:
 
  
 +
Controleer de toegepaste bezetmelders om te zien of er twee of vier [[Elektronica basis#De diode|diodes]] per ingang gebruikt zijn en maak aan de hand daarvan een keuze uit de volgende mogelijkheden:
 
==== Diodeschakeling voor bezetmelders met vier diodes per ingang ====
 
==== Diodeschakeling voor bezetmelders met vier diodes per ingang ====
 
{{Afbeelding 2 naast elkaar
 
{{Afbeelding 2 naast elkaar
Regel 114: Regel 117:
 
|Tussenruimte= 15px
 
|Tussenruimte= 15px
 
}}
 
}}
 
 
==== Diodeschakeling voor GBM-8 en vergelijkbare typen ====
 
==== Diodeschakeling voor GBM-8 en vergelijkbare typen ====
 
{{Afbeelding 2 naast elkaar
 
{{Afbeelding 2 naast elkaar
Regel 130: Regel 132:
 
|Tussenruimte= 15px
 
|Tussenruimte= 15px
 
}}
 
}}
 
 
De schakeling uit afbeelding 03 of 04 is heel gemakkelijk op een stukje strokenprint op te bouwen (zie afbeelding 07 en 09). Vergeet bij toepassing van de schakeling in afbeelding 07 de onderbreking niet in de middelste printbaan.
 
De schakeling uit afbeelding 03 of 04 is heel gemakkelijk op een stukje strokenprint op te bouwen (zie afbeelding 07 en 09). Vergeet bij toepassing van de schakeling in afbeelding 07 de onderbreking niet in de middelste printbaan.
 
{{Afbeelding
 
{{Afbeelding
Regel 139: Regel 140:
 
|Maker= Fred Eikelboom
 
|Maker= Fred Eikelboom
 
|Type= Tekening}}
 
|Type= Tekening}}
Doe de aansluiting van de diodeschakeling op de centrale (of versterker c.q. booster) en de CVL (ringleiding) naar de niet-gedetecteerde secties zoals in tekening 08 aangegeven. Hier is te zien hoe de diodeschakeling d.m.v. een extra ringleiding (hier aangegeven met geel/groen) op de centrale aangesloten wordt. Op deze extra ringleiding worden dan alle niet-gedetecteerde secties aangesloten. Omdat de diodeschakeling geheel symmetrisch van opbouw is (zie afbeelding 03, 04 en 08), maakt het niet uit hoe deze aangesloten is.
+
Maak de aansluiting van de diodeschakeling op de centrale (of versterker c.q. [[Boosters|booster]]) en de [[Centrale voedingsleiding|CVL]] (ringleiding) naar de "niet-gedetecteerde secties" zoals in tekening 08 aangegeven. Hier is te zien hoe de diodeschakeling d.m.v. een extra ringleiding (hier aangegeven met groen) op de [[Centrales|centrale]] aangesloten wordt. Op deze extra ringleiding worden dan alle "niet-gedetecteerde secties" aangesloten. Omdat de [[Elektronica basis#De diode|diode]]schakeling geheel symmetrisch van opbouw is (zie afbeelding 03, 04 en 08), maakt het niet uit hoe deze aangesloten is.
 
{{Linkssectie begin
 
{{Linkssectie begin
 
|Box= AlleenInfo
 
|Box= AlleenInfo
Regel 173: Regel 174:
 
|Volgnr= 369 <!-- nproject.org -->
 
|Volgnr= 369 <!-- nproject.org -->
 
|ExtraInfo= Meer over de diodeschakeling.
 
|ExtraInfo= Meer over de diodeschakeling.
}}
 
{{Link Algemeen-Meerkeuze
 
|Volgnr= 370 <!-- rosoft.b -->
 
|ExtraInfo= Kant-en-klare diodeschakeling.
 
 
}}
 
}}
 
{{Linkssectie einde}}
 
{{Linkssectie einde}}
 
{{Voettekst
 
{{Voettekst
|Vorige= Programmeerspoor koppelen aan de hoofdbaan voor Drierail
+
|Vorige= BNLS/RCU booster-hub
|Volgende= Draaischijfaansturing
+
|Volgende= DinaSys draaischijfaansturing
 
|VorigeMenu= Elektronica digitaal
 
|VorigeMenu= Elektronica digitaal
}}{| width= "100%"
+
}} {| width= "100%"
 
|- valign= "top"
 
|- valign= "top"
! scope= "row" width="80%" |
+
! scope= "row" width="70%" |
| <small><small>Laatste wijziging: 8 dec 2017 11:27 (CEST)</small></small>
+
| <small>Laatste wijziging: 31 jan 2024 10:26 (CET)</small>
 
|}
 
|}
 
[[Categorie: Alles|D]]
 
[[Categorie: Alles|D]]

Huidige versie van 6 apr 2024 om 13:26

Hoofdpagina  Categorie-index  Index  Menu
Vorige | Volgende

Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Ronald Koerts - Bewerkt door Fred Eikelboom


Inleiding

De diodeschakeling is een hulpschakeling om problemen met bezetmelding op basis van stroomdetectie te voorkomen. De schakeling zorgt ervoor dat de spanning op "gedetecteerde secties" en "niet-gedetecteerde secties" (bijna) gelijk gemaakt wordt. De schakeling wordt genoemd in handleidingen van veel bezetmelders.

Wanneer de diodeschakeling gebruiken?

Bij massadetectie zoals bij drierail toegepast wordt, is de diodeschakeling niet nodig. Deze schakeling moet toegepast worden bij digitaal rijden waarbij bezetmelders voor de terugmelding aan de centrale en/of computer gebruikt worden op basis van stroomdetectie. Bij deze bezetmelders is de kans groot dat er "niet-gedetecteerde secties" in de modelbaan aanwezig zijn.

Wat zijn niet-gedetecteerde secties?

Dit zijn secties rails in de modelbaan die niet zijn aangesloten op een bezetmelder. Deze zijn dus rechtstreeks met de centrale verbonden.

Waarom worden niet-gedetecteerde secties gebruikt?

Een bezetmelder kost geld, zowel zelf gebouwd of kant-en-klaar. Er kan maar een beperkt aantal railstukken op een bezetmelder worden aangesloten, meestal 8 of 16 railstukken. Hoe meer railstukken er zijn, hoe meer bezetmelders, dus hoe duurder de modelbaan wordt. Diverse treinbesturingsprogramma's hebben de mogelijkheid om ook goed te werken wanneer niet alle railstukken van de modeltreinbaan (bijvoorbeeld wisselstraten en "niet-gedetecteerde secties") op een bezetmelder aangesloten zijn. Dat bespaart aansluitingen op een bezetmelder. Maar dan moet wel de diodeschakeling gebruikt worden om detectieproblemen te voorkomen. Er mag namelijk (bijna) geen spanningsverschil aanwezig zijn tussen de "gedetecteerde- en de niet-gedetecteerde secties". Dit spanningsverschil ontstaat doordat de stroom naar de gedetecteerde sectie in de bezetmelder via de daarin aanwezige diodes loopt en de "niet-gedetecteerde sectie" rechtstreeks op de centrale aangesloten is (zie schema 01). Over iedere diode in doorlaatrichting valt een spanning van ca. 0,7 volt.

Bezetmeld-sectie-01.gif
Afbeelding: 01
Schema aansluiting centrale via bezetmelder.
Schema gemaakt door: Fred Eikelboom

Dit heeft als oorzaak dat wanneer een loc van de "niet-gedetecteerde sectie" naar de gedetecteerde sectie rijdt, de hoogste (meeste) stroom vanaf de "niet-gedetecteerde" sectie naar de loc loopt en er daardoor niet voldoende stroom door de detectieschakeling loopt om de detectieschakeling te activeren. Door in de aansluiting (via de rode draad) naar de "niet-gedetecteerde sectie" een diodeschakeling plus weerstand op te nemen, zal de spanning op de "niet-gedetecteerde sectie" circa 1,4 volt lager zijn en dus gelijk zijn aan de spanning op de gedetecteerde sectie (zie schema 02).

Om nu te zorgen dat er geen te groot spanningsverschil is tussen de "gedetecteerde- en de niet-gedetecteerde secties", wordt een aantal antiparallel geschakelde diodes gebruikt (zie afbeelding 03 en 04). Hierover treedt bij twee diodes een spanningsverschil op van ongeveer 0,7 volt en bij vier diodes (twee-aan-twee antiparallel) is dat ongeveer 1,4 volt, evenveel als over de diodes in de detectieschakeling.

Het aantal diodes in de diodeschakeling dient gelijk te zijn aan het aantal diodes per ingang van de bezetmelder. In veel bezetmelders is over de meetdiodes een weerstand van 4k7 (4700, geel-violet-rood) Ω gemonteerd om de gevoeligheid in te stellen. Om er nu voor te zorgen dat het spanningsverschil (bijna) nul is, komt over de diodeschakeling ook een weerstand, dit om ervoor te zorgen dat er (bijna) geen spanningsverschil tussen de "gedetecteerde en niet-gedetecteerde secties" aanwezig is. Het enige doel van de diodeschakeling is het spanningsverschil zo klein mogelijk te maken. Echt nulV (zoals in afbeelding 2) zal het nooit zijn. Geen enkele diode is hetzelfde dus je zult altijd wel iets meten. Bij te veel of te weinig diodes (of geen weerstand), is er weer een te groot spanningsverschil tussen de "gedetecteerde en niet-gedetecteerde secties" aanwezig en daarmee grote(re) kans op detectieproblemen.

Bezetmeld-sectie-02.gif
Afbeelding: 02
Schema aansluiting centrale, via bezetmelder en via diodeschakeling.
Schema gemaakt door: Fred Eikelboom

Het schema

De diodeschakeling is vrij gemakkelijk na te bouwen. Het enige wat nodig is, zijn twee of vier diodes ( type 1N5408, BYV27-200 of BYV28-200), een weerstand van 4k7 Ω 1/2 watt en een stukje experimenteerprintplaat (zie afbeelding 07 en 09). De meeste bezetmelders hebben een spanningsval van 1,4 volt, maar de Litfinski GBM-8 heeft een spanningsval van 0,7 volt. Daardoor staat op een baanstuk dat niet is aangesloten op een bezetmelder, een hogere spanning ten opzichte van de aansluitende "niet-gedetecteerde sectie". Dit spanningsverschil is met één of met twee diodes (die in serie staan) te vereffenen. Doordat "digitale spanning" een soort blokspanning is, waarvan de polariteit wisselt, moeten twee diodes (antiparallel geschakeld) of twee maal twee diodes (antiparallel geschakeld) gebruikt worden (zie: afbeelding 03 en 04).
In onderstaande tabel de spanningsval ("forward voltage") van een aantal diodes;

Type Stroom Spanningsval
1N5408 bij 3,0 A 0,84 V
BYV27-50 tot 200 bij 2,0 A 0,98 V
BYV27-300 en 400 bij 2,0 A 1,05 V
BYV27-500 en 600 bij 2,0 A 1,25 V
BYV28-50 tot 200 bij 3,5 A 1,02 V
BYV28-300 en 400 bij 3,5 A 1,05 V
BYV28-500 en 600 bij 3,5 A 1,25 V
Tabel: 01
Tabel gemaakt door: Fred Eikelboom

De BYV27 en BYV28 zijn zogenaamde "ultra fast low-loss controlled avalanche rectifiers". De firma Lenz adviseert om de BYV27 te gebruiken.

E10.05.01-01.jpg Diodeschakeling01.jpg
Afbeelding: 03 Afbeelding: 04
Schema diodeschakeling, toepasbaar bij de meeste bezetmelders Schema diodeschakeling voor Litfinski GBM-8
Schema gemaakt door: Ronald Koerts Schema gemaakt door: Ronald Koerts/Fred Eikelboom

Meerdere niet-gedetecteerde baansecties op één diodeschakeling

Het is niet altijd nodig om voor iedere niet-gedetecteerde sectie een diodeschakeling te bouwen. Met één diodeschakeling bij de centrale of de versterker c.q. booster en een extra draad bij de centrale voedingsleiding(CVL of ringleiding) zijn alle "niet-gedetecteerde secties" te voeden. Dan ziet het geheel er uit als in het onderstaande schema. De totaal afgenomen stroom die door de diodeschakeling kan gaan lopen, mag niet hoger zijn dan hieronder beschreven:

E10.05.01-02.jpg
Afbeelding: 05
Schema diodeschakeling, inclusief bezetmelders en rails
Schema gemaakt door: Ronald Koerts

De diodeschakeling in tekening 03 en 04 is geschikt voor meerdere "niet-gedetecteerde secties" die gelijktijdig bereden worden. De totale stroom door het aantal "niet-gedetecteerde secties" dat gelijktijdig bereden kan worden, mag dan niet te hoog worden. Wanneer de stroomsterkte te hoog wordt voor één diodeschakeling, moeten er meerdere diodeschakeling gebruikt worden en daar de overige "niet-gedetecteerde secties" op aangesloten worden.

De diodes moeten geschikt voor minimaal 3 A. De BYV27-200 kan max. 2 A aan (is dus te licht), de 1N5408 kan max. 3 A aan en de BYV28-200 max. 3,5 A.

Bruggelijkrichter

Indien er vanwege de maximale stroom meerdere diodeschakelingen met losse diodes gebouwd moeten worden, is het gebruik van een kant-en-klare bruggelijkrichter een stuk handiger, b.v. het type B40C5000 (zie: afbeelding 04 en 06) of type B80C5000. Deze zijn verkrijgbaar bij de elektronicawinkel, al dan niet op internet.

Het beste is dan een bruggelijkrichter te kiezen die de maximale stroom van de centrale of de booster gemakkelijk aan kan. Heeft de centrale bijvoorbeeld een maximale uitgangsstroom van 4 A, kies dan een bruggelijkrichter die 5 A of meer aan kan. In afbeeldingen 06 en 08 is een 40 V/5 A bruggelijkrichter aangegeven. Hier kan ook een B80C5000 toegepast worden. Mocht deze niet verkrijgbaar zijn, kies dan een exemplaar geschikt voor een hogere spanning, bijv. een B250C5000 (250V /5 A).

Door het doorverbinden van de plus-en de min-aansluiting van de bruggelijkrichter en het op de juiste wijze aansluiten van de aan- en afvoerdraad, ontstaat hetzelfde schema van afbeeldingen 03 en 04.

Wanneer de centrale (of booster) de maximale stroom levert en de bruggelijkrichter daarop aangepast is, bereken dan aan de hand van het maximale stroomverbruik van de locs/treinen die maximaal tegelijkertijd in de "niet-gedetecteerde secties" kunnen rijden hoeveel "niet-gedetecteerde secties" maximaal op de bruggelijkrichter of diodeschakeling aan te sluiten zijn. Blijkt dan dat de stroom te hoog is, dan moet de baan in stukken verdeeld worden en een gedeelte moet via een eigen booster gevoed worden. Er moet dan voor gezorgd worden dat de "niet-gedetecteerde secties" die met de centrale verbonden zijn en niet in contact staan met de "niet-gedetecteerde secties" die met de booster verbonden zijn!

Controleer de toegepaste bezetmelders om te zien of er twee of vier diodes per ingang gebruikt zijn en maak aan de hand daarvan een keuze uit de volgende mogelijkheden:

Diodeschakeling voor bezetmelders met vier diodes per ingang

Brugceltruuk01.gif Diodeschakeling02.gif
Afbeelding: 06 Afbeelding: 07
Doorverbinden van de bruggelijkrichter Diodeschakeling op stukje strokenprint
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom

Diodeschakeling voor GBM-8 en vergelijkbare typen

Brugceltruuk02.gif Diodeschakeling04.gif
Afbeelding: 08 Afbeelding: 09
Doorverbinden van de bruggelijkrichter (voor GBM-8) Diodeschakeling op stukje strokenprint (voor GBM-8)
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom

De schakeling uit afbeelding 03 of 04 is heel gemakkelijk op een stukje strokenprint op te bouwen (zie afbeelding 07 en 09). Vergeet bij toepassing van de schakeling in afbeelding 07 de onderbreking niet in de middelste printbaan.

normaal
Afbeelding: 08
Aansluiten van de diodeschakeling
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom

Maak de aansluiting van de diodeschakeling op de centrale (of versterker c.q. booster) en de CVL (ringleiding) naar de "niet-gedetecteerde secties" zoals in tekening 08 aangegeven. Hier is te zien hoe de diodeschakeling d.m.v. een extra ringleiding (hier aangegeven met groen) op de centrale aangesloten wordt. Op deze extra ringleiding worden dan alle "niet-gedetecteerde secties" aangesloten. Omdat de diodeschakeling geheel symmetrisch van opbouw is (zie afbeelding 03, 04 en 08), maakt het niet uit hoe deze aangesloten is.


Meer informatie

Encyclopedie
Externe websites:
Meer over de diodeschakeling.



Hoofdpagina  Categorie-index  Index  Menu
Vorige | Volgende
Contact met de redactie: Contact met de redactie 

Laatste wijziging: 31 jan 2024 10:26 (CET)