LichtseinenUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
Het Seinstelsel vòòr 1938Al tijdens de periode dat de armseinen gebruikt werden, experimenteerde de Nederlandsche Spoorwegen (NS) met lichtseinen. Op een klein aantal baanvakken werden proefseinen geplaatst. Op basis van de opgedane ervaringen werd een nieuw seinstelsel ingevoerd. Seinstelsel 1938In 1938 voerde de Nederlandsche Spoorwegen (NS) "Seinstelsel 1938" in. Hierbij werden voor het eerst lichtseinen ingevoerd. De lampen bevatten een kleurenwisselaar met drie gekleurde lenzen, maar er werden er maar twee van gebruikt. De voorseinen konden de kleuren groen of geel tonen en de hoofdseinen rood of groen. Er waren ook gecombineerde seinen. Hierbij waren het voorsein en het hoofdsein aan één paal bevestigd. De onderzijde van het bord van het hoofsein was voorzien van een rechte onderzijde, zodat dit aansloot op het vierkante bord van het voorsein dat er onder geplaatst was. Seinstelsel 1946In 1946 besloot de Nederlandsche Spoorwegen (NS) een nieuw seinstelsel in te voeren: "Seinstelsel 1946". Dit lichtseinenstelsel was afgeleid van het Amerikaanse lichtseinenstelsel.
Dit nieuwe seinstelsel had ten doel om de mechanische armseinen te vervangen. De redenen dat men overging op een nieuw seinstelsel waren:
Hoge en lage seinenDe nieuwe seinen waren er in hoge (langs de vrije baan en bij stations) en lage (dwergseinen) uitvoering. Lage seinen
De lage seinen staan op emplacementen (zie: foto's 05 en 06). Ze mogen slechts met maximaal 40 km/uur worden gepasseerd. Deze seinen worden ook wel dwergseinen genoemd. Alle lage seinen zijn bediende seinen. Hoge seinen
Hoge seinen kunnen zowel bediende als P-seinen zijn. De hoge seinen stonden op een paal naast het spoor (zie: tekening 07 en 08), of waren bevestigd aan bovenleidingportalen, net naast het spoor (zie: foto 16). Het grote nadeel van een dergelijk, aan een portaal gemonteerd, sein was (en is), dat een kapotte gloeilamp niet gemakkelijk te vervangen was. Dat kon alleen maar wanneer er geen treinen reden, dus tijdens een buitendienststelling. Daar het hoge sein drie lampen had en de "bril" drie lenzen had, konden in totaal negen seinbeelden (drie "brillen" maal drie lampen) van de in totaal tien mogelijke seinbeelden, getoont worden. De bovenste lamp bevatte een "bril" met een groene, een rode en een gele lens. De beide andere lampen hadden een "bril" met een groene, een witte en een gele lens.
Groen werd getoond door een spanning met een bepaalde polariteit op de magneetspoel te zetten. Geel licht werd getoond door de spanning op de magneetspoel om te polen. Men kon dus simpel, door verwisseling van plus en min, de lichtkleur wijzigen. Bij de overgang van geel naar groen zal altijd een korte rode flits te zien zijn, omdat dan het rode glas even voor de lamp langs gaat.
Het systeem met de "bril" vormde een zogenaamd failsafe-systeem. In 1949 werd het "Lichtseinstelsel 1946" volledig in gebruik genomen op het baanvak Utrecht — Arnhem. De SA-seinen zijn inmiddels zo goed als uitgestorven. Er zijn er (medio 2011) nog een paar te vinden op het baanvak Ede — Arnhem. P-seinen en bediende seinen
De hoge seinen zijn onderverdeeld in "éénhoogte-seinen" (zie: tekening 07 en 08), en "driehoogte-seinen" (zie: tekening 15). De drie lampen in het driehoogtesein waren allen voorzien van een kleurenwisselaar, zodat bijvoorbeeld het seinbeeld groen-wit-wit, of groen-groen-wit kon worden getoond. Met de "driehoogteseinen" werd ook snelheidsinformatie aan de machinist doorgegeven. Dat werd bepaald door de hoogte/plaats van het licht in het totale seinbeeld. Er bestond per baanvak een hoge snelheid, middensnelheid en lage snelheid. Kortom, tamelijk ingewikkeld en vaak een bron van fouten. P-seinenP-seinen staan langs de vrije baan (zie: foto 16) en werken automatisch. De P-seinen worden, m.b.v. spoorstroomlopen, "aangestuurd" door de treinen. Zodra een trein een groen (of geel) sein passeerde, ging dit naar rood en werd het voorgaande sein op geel gezet. Het sein vòòr het gele sein kwam weer op groen. De letter "P" staat voor "Permissief sein". Als gevolg van een storing kan het voorkomen dat alle P-seinen op rood staan. De machinist moet dan bij het naderen van het eerste rode P-sein aan de treindienstleider/procesleider vragen of hij door mag rijden. Wanneer hij daarvoor toestemming krijgt, heeft hij tevens permissie om de volgende rode P-seinen te passeren (met "Rijden op zicht" uiteraard). Een rood bediend sein mag hij nooit passeren, zonder overleg met de treindienstleider/procesleider. Moet de trein toch een rood bediend sein passeren, dan moet de treindienstleider/procesleider een "aanwijzing" (vroeger heette dit een lastgeving) afgeven, waarin hij de machinist toestemming geeft om door rood te rijden. De machinist krijgt dan een aanwijzing STS (StopTonend Sein).
Bediende seinenBediende seinen staan alleen op emplacementen, dus op plaatsen waar wissels liggen. Achter een bediend sein ligt dan normaliter altijd een wissel. Een bediend sein is een sein dat door de treindienstleider (tegenwoordig "procesleider" genoemd) wordt bediend. Dit betekende niet dat hij het sein direct kon bedienen, en dus niet zelf kon bepalen welke kleur het toonde. Het enige dat de treindienstleider kon doen, was een rijweg instellen. De Seinwezen-installatie zorgde er dan voor dat de wissels in de juiste stand kwamen te liggen, en dat de seinen het juiste seinbeeld daarbij toonden. Vanwege een aantal tekortkomingen van het "Seinstelsel 1946" - een kleur had, afhankelijk van de positie, een totaal andere betekenis en een kleur kon meerdere malen voorkomen - werd dit vervangen door "Seinstelsel 1955". Seinstelsel 1955Algemene beschouwingNadat het "Seinstelsel 1946" eenmaal was ingevoerd bleek al gauw dat er diverse grote nadelen aan kleefden. Zo had een kleur afhankelijk van de positie een totaal andere betekenis en kon een kleur meerdere malen voorkomen.
Op basis van de ervaring met "Seinstelsel 1946" en na grondige studie kwam het Seinwezen met het "Seinstelsel 1955", dat - met kleine aanpassingen - vandaag de dag nog steeds vrijwel overal in Nederland wordt toegepast. Het "Seinstelsel 1955" kenmerkt zich door de volgende zaken:
We kennen twee typen seinen: laag- en hooggeplaatst. Het onderscheid wordt in de volgende secties uitgelegd. Bij plaatsing van seinen gelden de volgende regels:
In tegenstelling tot verkeerslichten, zit de rode lamp in een hoog sein bij NS altijd onderaan (zie: afbeelding 18). Dit is bewust gedaan. Bij hevige sneeuwval kan er namelijk sneeuw blijven liggen op de fantoomkappen boven de lampen. De onderste lamp is de enige die geen fantoomkap onder zich heeft, dus deze lamp blijft ten allen tijde zichtbaar. Laag geplaatste seinenLaag geplaatste seinen (dwergseinen) komen normaal alleen voor op emplacementen, zelden langs de vrije baan. Ze morgen nooit met meer dan 40 km/u gepasseerd worden. Ze kunnen zowel normaal als op hun kant geplaatst worden, mede afhankelijk van wat het Profiel Vrije Ruimte (PVR) toestaat. Eventueel kunnen ze op een kleine voet geplaatst worden, waarmee ze tot circa 1 meter "boven spoorstaaf" (BS) komen. De volgende seinbeelden zijn te herkennen bij de lage seinen:
Hoog geplaatste seinenHoog geplaatste seinen kunnen zowel langs de baan als op emplacementen worden toegepast. De volgende hoofd-seinbeelden zijn te herkennen bij de hoge seinen:
CijferbakDe cijferbak onder bovenstaande lichtseinen kan de cijfers 4, 6, 8, 10, 12 of 13 tonen. Extra seinenDeze basis is uitgebreid met onder meer snelheidsindicators, knipperende seinbeelden, wit licht met verschillende betekenissen en seinen voor zware goederentreinen. De meest voorkomende hiervan zijn: Koeienkop
Omdat een seinbeeld, in principe, in Nederland geen richtingsindicatie geeft, maar het in sommige gevallen wel handig kan zijn als machinist om te weten of je de goede kant wordt op gestuurd, zijn er op een aantal plaatsen zogenaamde koeienkoppen geplaatst. Deze geven aan welke kant de trein op wordt gestuurd. Op het moment dat de machinist het wissel kan zien, zal in veel gevallen de snelheid dusdanig zijn, dat de trein niet meer op tijd kan stoppen voor een wissel dat in de verkeerde stand staat. Veiligheidstechnisch gaat er niks fout (de snelheid over het wissel wordt afgedwongen door de seinen, dus de trein kan niet te hard rijden voor de stand van het wissel) maar dienstregelingstechnisch levert een verkeerd ingestelde rijroute veel gedoe op. Vandaar dat er soms koeienkoppen staan, zodat de machinist kan zien of de goede rijweg is ingesteld. Het is echter geen sein waar erg scheutig mee wordt omgegaan. In de meeste gevallen is echter de snelheid over een afbuigend wissel dusdanig t.o.v. van de rechtdoorgaande rijweg dat uit de aangegeven snelheid de wisselstand kan worden afgeleid. X/G-seinen
L/H-seinen
Herhalingssein
Sein dat een seinbeeld herhaalt (zie afbeelding 27). Het herhalingssein gaat vooraf aan een hoofdsein. Dit wordt vooral toegepast op plaatsen waar de zichtlengte te kort is om het lichtsein bijtijds te kunnen zien. Denk aan een boog, kruisende infrastructuur of een perronkap. De mogelijke seinbeelden zijn: Diagonaal (stijgende lijn van linksonder naar rechtsboven): het eerstvolgende lichtsein toont een beter seinbeeld dan "geel knipper". (Het eerstvolgende lichtsein laat voorbij rijden toe). Horizontaal: Het eerstvolgende lichtsein toont "rood" of "geel knipper" (resp. "stoppen", "rijden op zicht"). Plaatsing van de seinenDe seinen worden/werden op zodanige wijze geplaatst dat deze net buiten het Profiel van Vrije Ruimte (PVR) bleven. Dit ter bevordering van het vrije uitzicht van de machinist op de seinen. Voor het PVR, zie NMRA S-7 en NEM 102/103 (zie "Meer informatie"). Meer informatie
|